Over mij

Door Alex de Vries, 22-08-2019

Maartje Frenken (1961) en Toon Laurense (1958) zijn allebei kunstenaar en met elkaar getrouwd. Ze hebben altijd hun gezamenlijke leven liefdevol gedeeld, maar hun kunstenaarschap vooral zelfstandig, onafhankelijk van elkaar beoefend met verschillende werken, in afzonderlijke ateliers en met een andere ontvangst in de tentoonstellingspraktijk en bij verzamelaars. Toch is in de loop van tientallen jaren een meer en meer symbiotische verhouding in hun werk aan het ontstaan. Ze geven daar blijk van in hun vorig jaar verschenen gezamenlijke publicatie ‘With You’. 


Waar Toon Laurense abstract werkt en Maartje Frenken figuratief zie je in ieders werkwijze meer en meer overeenkomsten in sfeer en beleving van de verbeelding. Ze wonen en werken sinds 2017 in het buitengebied van Sint-Michielsgestel waar ze achter hun woonhuis ieder een eigen atelier hebben, die eruitzien zoals een kind een huisje tekent. De werkruimte van Toon is vooral een binnenwereld zonder uitzicht naar buiten, terwijl Maartje uitkijkt over het landschap om haar heen.  

Maartje Frenken werd in Sint-Michielsgestel geboren in een kunstenaarsfamilie en ze is altijd in de buurt gebleven in Noord-Brabant. Heel lang woonde ze met haar man en hun twee zonen in ’s-Hertogenbosch waar ze ook allebei een atelier hadden. Nu wonen ze weer op de geboortegrond van Maartje. Deze stap betekent onverwacht veel voor haar, geeft haar werk een meer aardse grondslag en tegelijkertijd een doorvoeld besef van eindigheid die oplost in kleur en licht en donker. Bij Toon Laurense leidt de nieuwe woon- en werksituatie tot een verschuiving van zijn blik. Waar zijn vroegere werk vooral naar de einder keek, naar de verhouding tussen land en lucht en hoe ze naar elkaar toe trekken, zie je dat hij nu naar de grond kijkt, opkijkt naar wat voor hem is, om vervolgens de ogen op te slaan naar de hemel. Die beweging van het kijken zorgt ervoor dat zijn werk nog minder dan voorheen refereert aan de zichtbare werkelijkheid, en des te meer inzicht biedt in hoe de werkelijkheid atmosferisch door hem wordt beleefd. Tegelijkertijd worden de schilderijen van Maartje Frenken van bloemen, planten en mensen ijler, zelfs als ze een donker palet kiest, waarbij ze opgaan in de materie waarmee ze zijn verbeeld. 

Als ik achter het station van ’s-Hertogenbosch op Toon Laurense sta te wachten, komt er een jongen van een jaar of 17 op me af in een blauw Adidas jack en een spijkerbroek op gympen met half lang, sluik zwart haar. Het is toch heus Toon zelf, die al 60 is, die me daar tegemoet treedt. Altijd maakt hij de indruk dat hij net van de middelbare school komt en het leven gretig omarmt, om alles wat op zijn pad komt te verkennen. Hij is altijd bereid om iets te doen waarmee hij voor het eerst in aanraking komt, alsof het zijn eerste dansles is, of zijn eerste live concert, een buitenlandse reis, zijn eerste kus, dronkenschap, high zijn, optreden met zijn band, stuk gaan, beter worden, een schilderij maken, filosofie studeren, naar de kunstacademie gaan, vader zijn, een dierbare begraven, een expositie maken, een boek publiceren, zijn werk verkopen, een huis kopen, een atelier bouwen, een hartinfarct krijgen. Dat hartinfarct kreeg Toon Laurense drie jaar geleden en dat in een periode dat Maartje Frenken net was hersteld van borstkanker. In die situatie hadden ze vooral elkaar, hun samenzijn was het medicijn tegen het levenslot. 

De gulzigheid naar het leven kent Maartje in een heel andere mate dan Toon. In de kunstenaarsclan die de familie Frenken is, weet iedereen alles zo goed, dat zij dat compenseert met een vorm van zelftwijfel, aarzeling en het zoeken naar haar eigen vermogen dat ze vooral ervaart als het overwinnen van onvermogen. 
Om te beginnen ging ze niet naar de kunstacademie, maar volgde ze een dansopleiding. Bij haar gaat het vooral over een grote ontvankelijkheid voor intimiteit die je niet zomaar met willekeurig wie deelt. Je ziet dat ook aan haar werk, dat vaak teer, voorzichtig, afgewogen en tactiel is. Tegelijkertijd is ze in de omgang met haar werk bruusk en is ieder schilderij een vorm van spontane contactimprovisatie van verf op linnen. Toch komen haar schilderijen niet snel tot stand. De ontstane choreografie ervan stelt ze steeds nauwkeurig bij. Wat improviserend ontstaat wordt met geduld beproefd.

Voor beiden is het maken van een schilderij steeds opnieuw het betreden van onbekend terrein. Ze maken zich ergens mee vertrouwd. Ze kunnen wat al bestaat als iets nieuws benaderen, ook de verworvenheden van de kunst. Maartje Frenken hanteert welhaast het idioom van een 19deeeuwse impressionist en Toon Laurense verhoudt zich met Piet Mondriaan en Jackson Pollock alsof het zijn huidige kunstenaarsvrienden zijn. Toch leiden die verhoudingen met de kunstgeschiedenis niet tot achterhaald werk. Beiden zijn ze in staat die belangstelling in een hedendaagse, persoonlijke beeldtaal een ander aanzien te geven. Wat de kunst te bieden heeft benaderen ze als een beweeglijke golfslag, waarbij stromen over elkaar heen duiken. De hedendaagse kunst is niets anders dan de branding van de oceaan die de kunstgeschiedenis is. 

De werkwijze van Toon Laurense in het schilderen is vreemd genoeg veel meer die van een op een levensritme bewegende danser dan die van Maartje Frenken. Zij zoekt in het schilderij eerder verstilling; het beweeglijke van natuurlijk groei wordt een spiegel van innerlijke beschouwing. Ook als ze dansante menselijke figuren schildert, gaat het niet zozeer om de uitdrukking van een bewegingspatroon, maar om het manifest maken van het geven van een teken. Iemand maakt een gebaar, steekt zijn hand op of houdt een brandende toorts in de lucht om iets in zichzelf een halt toe roepen, om de aandacht te vestigen op hoe iets er nu voorstaat. Wat eraan voorafgaat en wat erna komt is wel detecteerbaar, maar doet er in het schilderij als zodanig niet toe. Het gaat om het paradoxale van het tijdloze hier en nu. 

Toon Laurense gebruikt zijn schilderijen veel meer om de afstand tot de wereld te overbruggen. Er zijn schilderijen die eruitzien als satellietopnames van miljoenensteden waar de talloze kleurvlakjes de platte daken van gebouwen zouden kunnen zijn. Die architectonische referentie wordt weer ontkracht door de meer geologische bewegingen in het werk, de stromen verf die stollen, de reliëfs die over de doeken golven, de sliertige strepen die als atmosferische aanduidingen werken, de mathematische disharmonie van onnavolgbare systemen. Hij brengt alles samen tot een geschilderde eenheid van een gecontroleerde orde die zich tegelijkertijd voordoet als chaotische wanorde. Toon Laurense schildert door in de verf te duiken en Maartje Frenken door de verf te omarmen.

Toon Laurense is in staat zich over zijn voorbehoud heen te zetten, zijn eigen beperkingen als te overwinnen bekrompenheid te zien en zich open te stellen voor benaderingen die hij geneigd is gevoelsmatig af te wijzen. Maartje Frenken werkt eerder vanuit het idee om het gevoel van afwijzing te bestrijden en zichzelf te vinden in een krachtige verbeelding van wat kwetsbaar is. Bij een schilderij van bloeiende planten zegt ze: “Een bloem verzin je niet. Ik moet altijd weer aan de natuur wennen. Het is toch onvoorstelbaar dat planten door asfalt van een weg breken, daar doorheen groeien en tot bloei komen. De natuur krijg je er niet onder. Het overweldigende ervan is nooit vanzelfsprekend.” Toon Laurense en Maartje Frenken zijn in het overweldigen van elkaar wilskrachtig en weerloos tegelijkertijd. 

Maartje Frenken

Maartje Frenken